De vanginrichting bestaat uit een aantal essentiële onderdelen. Deze onderdelen worden apart behandeld elders op de website. In principe zijn deze onderdelen op alle eendenkooien aanwezig, maar de verschillen binnen de onderdelen zijn vrij groot. De kooiker vult deze naar eigen inzicht in en de vorm is ook afhankelijk van de streek waarin de kooi ligt en het materiaal dat beschikbaar is. In de moeilijk bereikbare gebieden maakte de kooiker gebruik van het materiaal dat in de directe omgeving beschikbaar was, zoals riet en bomen (wilg, els, es). De meeste kooien zijn gegraven en hebben dan het roggenei model. De grootte van de kooi was ook afhankelijk van de beschikbare hoeveelheid land en de vorm van de verkaveling. In een aantal gebieden werd gebruik gemaakt van al aanwezige plassen, vaak ontstaan door veen afgraving, waarbij ook de plaats en het aantal vangpijpen variabel was (Kloosterkooi, Weerribben). In het rivierengebied werd ook gebruik gemaakt van wielen of waaien, na een dijkdoorbraak achtergebleven diepe plassen direct aan de dijk (Bakkerswaal bij Lekkerkerk, Sompen bij Haarsteeg). Onderstaand een Gelders/Brabants model eendenkooi, op basis van de maquette van de eendenkooi Batenburg en gemaakt door de toenmalige kooiker Jonkers.