De eendenkooien in deze provincie zijn allemaal verdwenen. Bij de centrale registratie in 1807 zijn nog drie kooien opgenomen, maar ook deze zijn in de registratie van 1828 niet meer aanwezig. Het aanzien van kooien in Drenthe zijn duidelijk verschillend van die in de rest van Nederland. Kooien met meerdere vangpijpen zijn er waarschijnlijk een klein aantal geweest. De meeste vanginstallaties hebben bestaan uit kleine plassen of riviertjes met een enkele pijp. De benaming van deze vanginstallaties gaf vaak ook de grote aan, zo kennen we de eendenkooi, de hutten, de hussen en de glupen. De hoge gronden in de provincie waterden af op de lage gebieden die daardoor eeuwenlang last hebben gehad van overtollig water. Op deze lage gronden ontstonden plassen en poelen met daar omheen veel dras-plas. Een uitstekende biotoop voor watervogels en zo goed als onbruikbaar voor landbouw en veeteelt. De grote aantallen watervogels waren goed voor de voedsel voorziening en er werd dan ook veel op gejaagd. In eerste aanleg alleen in de ruitijd van de eenden, later een groot deel van het jaar met veranderende vangtechnieken, met name door gebruik van lokeenden.
In de provincie zijn een aantal regio's met veel kooilocaties, we lopen ze allemaal langs, echter niet altijd in detail. Basis voor de lijst is het werk van J. Wieringa, die veel veldnamenonderzoek deed. H.M. Luning deed op basis hiervan verder onderzoek en publiceerde dat in 2003 in de Volksalmanak van de Drentse Historische Vereniging, gepubliceerd door uitgeverij van Gorcum, Assen. Uit deze publicatie komen 161 locaties waar kooien hebben gelegen.
Onderstaand een detail uit een oude kaart van de omgeving Swinderen, in het midden zijn een aantal vennen/poelen met eenden zichtbaar. Drents Archief: 164 Caert van Echtener grote venen. Kaart van het gebied rondom Hoogeveen met daarin voorkomende marken.; 25-07-1631 (Claas en La Haye)