Het Oud Rechtelijk Archief van Schelluinen noemt drie eendenkooien. De oudste vermelding is van 1553 als Heijman Willemsz is overleden en zijn zoon Claes Heijmansz de vogelkoij erft (GC fol 314, 17/06/1553). De kooi ligt in de Schelluinsche Polder en strekt zich uit vanaf de Schelluinsche Wetering. In 1556 gebruikt Claes de kooi als onderpand. In 1566 is hij nog steeds eigenaar van de kooi, maar dat is ook de laatste vermelding. (GC fol71, 18/04/1566)
De tweeede kooi is eigendom van de Ridderlijke Duitse Orde Balije van Utrecht en in erfpacht gegeven aan Dirck Aerdtsz. Op bijgaande tekening van Claes Florisz uit 1590 staan de eigendommen van deze orde met daarbij de vogelkoij. (Utrechts Archief, RDOOA_899.9). De kooi is niet helemaal van hem, Claes Jorisz en Dirck Damen hebben de kooi voor 2/5 in bezit. Als Dirck Aerdtsz overlijd verkopen zijn erfgenamen het 3/5 deel aan beide heren. (GC fol 26, 27/04/1592).
De derde kooi wordt alleen genoemd als locatie van een nabij gelegen stuk land. Adriaen Hendricsz heeft een kooi op Schelluinen (GC fol 10, 19/03/1601). Het is niet bekend waar deze kooi precies heeft gelegen.